Duitse natuurwetenschappen en pedagogiek in nederlandse genootschappen rond 1800 APA Holland Universiteits Pers University Press proefschrift dissertatie thesis">
PublicationEen studie naar de wegen waarlangs de Nederlands-Duitse uitwisseling
van (wetenschappelijk) gedachtegoed rond 1800 plaatsvond:
ANNEMIEKE J. A. KOUWENBERG
‘De kennis der Duitsche taal is voor een geleerden hedendaags onontbeerlijk’
Duitse natuurwetenschappen en pedagogiek in Nederlandse genootschappen rond 1800. With a summary in English.
Amsterdam & Utrecht 2010.
X, 269 pagina's / pages / Seiten. Met 5 afb. / with 5 ills / mit 5 Abb.
In de Nederlandse cultuur van de periode rond 1800 namen genootschappen
een belangrijke plaats in. Het waren de centra waar verlichte
burgers samenkwamen en zich lieten informeren over de nieuwste ontwikkelingen
in cultuur en wetenschap. Tegelijkertijd is in deze periode grote belangstelling
zichtbaar voor Duitsland en voor Duits gedachtegoed. De positie van de
genootschappen in de achttiende- en negentiende-eeuwse cultuur veronderstelt
dat zij in de instroom van Duitse ideeën een centrale rol speelden. Of
die veronderstelling terecht is, en op welke wijze Duitse ideeën hun
weg vonden naar het Nederlandse publiek is echter niet bekend. In de
onderhavige studie wordt voor het antwoord op die vraag ingezoomd op de
instroom van Duitse pedagogiek, sterrenkunde, scheikunde en frenologie in
Nederland.
Anders dan verwacht, positioneerden de onderzochte genootschappen – Felix
Meritis, de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en de Hollandsche
Maatschappij der Wetenschappen – zich niet in het centrum van de
Duits-Nederlandse contacten. De genootschappen boden de faciliteiten die nodig
waren om hun leden alle mogelijkheden te bieden hun ideeën te
presenteren. Dat betekent dat ze de inhoudelijke aspecten van hun activiteiten
– lezingen, prijsvragen – door leden lieten invullen. Ook waar het
de instroom van Duitse ideeën betrof, waren de genootschappen dus van
hun leden afhankelijk.
Die leden hadden op hun beurt een eigen motivatie en agenda. Het belang
van persoonlijke contacten voor de instroom is duidelijk zichtbaar.
Wie contacten had met Duitse wetenschappers was op de hoogte van de meest recente en
belangwekkende ontwikkelingen en kon dus ook een beargumenteerde keuze maken
voor het al dan niet in Nederland presenteren van die ideeën.
Daarnaast maakten de betrokken genootschapsleden, veelal wetenschappers,
strategische keuzes ten aanzien van hun publiek. De genootschappen boden
weliswaar veel mogelijkheden om nieuwe inzichten onder een breed publiek te
verspreiden, maar daar was lang niet iedereen op uit. Het presenteren van
nieuwe ideeën aan een meer gespecialiseerd publiek kon eveneens
voordelen hebben.
Met deze stand van zaken, zoals die in de onderhavige studie geconstateerd is,
moet het beeld van de genootschappen als de centrale organisaties in verlicht
Nederland worden heroverwogen. Enerzijds was het de genootschappen dus niet te
doen om inhoudelijke zeggenschap over de genootschappelijke activiteiten.
Anderzijds handelden de verantwoordelijken voor dat aspect, de
genootschapsleden zelf, voornamelijk in hun eigen belang. De genootschappelijke
belangen waren van ondergeschikte aard.